Over

Sinds 1987 maak ik dagelijks een kleine tekening. Inmiddels zijn het er bijna 9000. Ze ontstaan in bed, vaak diep in de nacht wanneer mijn geest zich wat losser lijkt te bewegen. Uit deze voorraad selecteer ik de schetsen die me intrigeren en deze dienen als basis voor mijn kunstwerken. Het onderwerp dicteert hoe het werk wordt vormgegeven. Ik pas vele technieken en stijlen toe. Van zeer realistisch tot bijna abstract, groot en klein, in talloze materialen. Ik streef dan ook niet zozeer naar een stilistische, als wel naar een inhoudelijke eenheid. Mijn werk toont een gevecht met de moraal. Regels die bepaald worden door wispelturige denkbeelden, veranderlijke tijden en voortschrijdende inzichten. Ze bepalen wat wel en niet mag, wat hoort en wat niet hoort. Overal en voor iedereen zijn ze anders, maar ze worden met hand en tand verdedigd en opgelegd. Voor mij een onweerstaanbare bron van inspiratie. Ze roepen op tot alle vormen van menselijk gedrag. Van barmhartigheid tot bedrog, van liefde tot list, van schoonheid tot smetvrees, van vastberadenheid via moed, hoogmoed, domheid en jalousie naar vergankelijkheid; ik kan het niet laten daarbij een vingertje op te steken. Ik vind het belangrijk om de kijker in een beeld te (be)trekken. Dit kan door het gebruik van heldere beeldtaal en titels, begeleidende teksten en lezingen. Soms wordt publiek ook impliciet of expliciet uitgenodigd in het werk te interveniëren.  In musea heb ik altijd een bijna onbedwingbare neiging om een werk even aan te raken. Handen als extra ogen. Het idee dat de kunstenaar het werk ook heeft vastgehad, op dezelfde plaats heeft gestaan, maakt aanraking voor mij naast kijken een ideale manier om echt bezit te nemen van zo’n beeld. Zo zie je in een kerk soms een heiligenbeeld in een nis staan, met bijvoorbeeld een teen die over de rand heen steekt. Uit bijgeloof strijken kerkgangers al eeuwen bij het verlaten van de kerk over die teen en deze is dan ook een hoogglanzend goudkleurig uitroepteken aan het voor de rest stemmig gepatineerde beeld geworden: de mensen hebben op zeer waardige wijze bezit genomen van het beeld. Ik denk dat iedere kunstenaar trots zou moeten zijn op een dergelijk soort slijtage aan zijn werk. Enkele jaren geleden heb ik voor mijn werk de Koninklijke Subsidie voor Schilderkunst gewonnen, en ofschoon ik al mijn overredingskracht moest gebruiken, heb ik zelfs bij de koningin de barrière tussen kunst en beschouwer weer een beetje kunnen slechten. Ze wilde weliswaar ‘niet het verkeerde voorbeeld geven’, maar de majesteit streek uiteindelijk lichtjes doch liefdevol over de glooiingen van mijn werk. Zo begon de slijtage en de dialoog.